Met statistieken kun je alles bewijzen, als je de juiste berekening maar gebruikt. Zo leerden we dus bijvoorbeeld over de chi-kwaadraattoets, over Kendall´s tau en de rho van Spearman, en als die allemaal niet tot het gewenste resultaat leidden, dan kon je altijd nog gewoon je eigen methode bedenken. Die noemde je dan bijvoorbeeld de methode-de Hond, of kijkcijferonderzoek.
Bij een aselecte steekproef is de kans op het trekken van een willekeurige knikker minstens 50%. (uit: "Statistiek voor politici") |
Sinds dat verre verleden zijn inmiddels ruim veertig jaren verstreken. Dat zijn dus ongeveer 15000 dagen. Stel nu eens dat kijkcijfers worden bepaald aan de hand van een steekproef van duizend uit de Nederlandse bevolking, die in de afgelopen veertig jaar uit hooguit vijftien miljoen tv-kijkers en nog veel minder stemgerechtigden bestond. Gemiddeld natuurlijk. Hoe kan het dan dat in al die 15000 dagen nog nooit een marktonderzoeker mij gevraagd heeft of ik gisteravond tv heb gekeken en zoja, welk programma ik heb gezien? En hoe kan het dat nog nooit een onderzoeker mij heeft gevraagd op welke partij ik denk te gaan stemmen?
Izzy Oude Pekela
vml. docent filosofie en columnist-in-opleiding